De Verlichting in de achttiende eeuw en de romantiek in de negentiende eeuw zijn de wegbereiders van het moderne levensgevoel van de twintigste eeuw. Opvallend in de negentiende eeuw is de sterke toename van de bevolking van West-Europa. De explosieve bevolkingsgroei was het gevolg van toegenomen hygiëne, gezondere voeding, betere vaccins voor ziektebestrijding en minder misoogsten.
Industriële revolutie
Tegelijk met de bevolkingstoename ontwikkelde zich de industriële revolutie, de overgang van handwerk naar het industriële productieproces met machines, in Engeland ontstaan vanaf 1760. De industriële revolutie had schaduwzijden. Arbeiders werden hoe langer hoe meer radertjes in het productieproces en steeds afhankelijker van hun werkgever. In vroeger tijden hadden ze werk op het platteland. Thuis was er vaak nog een lapje grond waarop ze zelf konden zorgen voor goedkoop voedsel. Maar door de toenemende mechanisatie verdween de werkgelegenheid op het platteland. Aangelokt door de industrialisering trokken vele loonarbeiders naar de steden waar ze gehuisvest waren in kleine woningen. Ze moesten in stinkende fabrieken hard en lang werken voor een laag loon. Werkdagen van veertien uur of meer waren heel gewoon.
Heel anders was het gesteld met de bourgeoisie (de rijke middenklasse: handelaars en ondernemers). De industriële revolutie bracht gouden tijden voor fabrikanten en kooplieden.
De bourgeoisie nam ten opzichte van de volksmassa een opvoedende houding aan. Zij wilde van de arbeider een keurige, kleine burgerman maken die tevreden was met zijn maatschappelijke positie. Dit gebeurde voor een deel uit menslievende overwegingen; het was echter ook in het belang van het groot-kapitaal: de volksmassa zou anders maar al te gretig deelnemen aan de veelgehoorde roep tot – socialistische – revolutie. Tussen de bovenlaag (bourgeoisie; bezittende klasse) en de onderlaag (arbeiders; werkende klasse) bevond zich een redelijk welvarende middengroep van kleine zelfstandige boeren, winkeliers en ambachtslieden. Maar ook steeds meer arbeiders mochten zich tot deze middengroep rekenen: de chef van een kantoor, de voorman op een fabriek en een geschoolde vakman.
Gezin en huwelijk
Binnen het gezin was de rolverdeling duidelijk bepaald. Wat we tegenwoordig verstaan onder het ’traditionele rollenpatroon’ lijkt sterk op het gezinsleven in de negentiende eeuw. De man werd beschouwd als het gezinshoofd; hij verdiende buitenshuis de kost. De vrouw was moeder en opvoedster, gebonden aan huis en haard. Kinderen krijgen was vanzelfsprekend en ze opvoeden was ook een heilige plicht. De gedachten en gevoelens van die kinderen moesten door de ouders zorgvuldig worden gevormd.
In de negentiende eeuw werden het huwelijk en het gezin beschouwd als de hoekstenen van de samenleving. Van emancipatie was nog geen sprake. In de middenklasse en in de hogere kringen werd de vrouw letterlijk beschouwd als huisvrouw. Een beroepsopleiding was dan ook helemaal niet nodig. Ook in arbeiderskringen vond men dat vrouwen eigenlijk niet hoorden te werken. Maar door de grote armoede waren de meeste vrouwen daartoe gedwongen, voor veel minder loon dan mannen, voor hetzelfde werk.
De tweede helft van de negentiende eeuw wordt de Victoriaanse tijd genoemd, omdat die samenviel met de regeringsperiode van koningin Victoria van Groot-Brittannië. In die tijd was de samenleving gebonden aan duidelijke regels, vooral voor huwelijk en opvoeding. Het was de tijd van de grote preutsheid. Het praten en schrijven over seksualiteit vond men onzedelijk. Lichamelijke liefde kwam in de taboesfeer terecht. Maar de natuur liet zich niet dwingen. Het gevolg van de verboden was een sterke ontwikkeling van de belangstelling voor erotische literatuur die anoniem geschreven en verkocht werd en die stiekem met rode oortjes gelezen werd. Onbedoeld heeft de Victoriaanse preutsheid zelfs geleid tot de ontwikkeling van haar tegendeel, de pornografie (de beschrijving van seksuele handelingen om de seksualiteit van de lezer te prikkelen).
Liberalisme
Onder druk van revoluties, die in 1848 in diverse Europese landen uitbraken, stemden verschillende regeringen in met een liberale grondwet volgens de ideeën van de Verlichting en de Franse Revolutie. In die grondwet werden de rechten van de mens vastgelegd, zoals vrijheid van meningsuiting, van onderwijs en van geloof. Op sociaal gebied vonden de liberalen dat er gelijke kansen voor iedereen moesten zijn en dat elke baan voor iedereen bereikbaar moest zijn.
De praktijk was anders. Aanvankelijk lieten de regeringen zowel de fabrikanten als de arbeiders vrij volgens de wet van vraag en aanbod (economisch liberalisme). Maar het liberalisme bleek alleen een vrijheid voor de economisch sterken en leidde tot uitbuiting van de arbeiders.
De positie van de arbeiders werd pas beter toen ze door het oprichten van vakbonden een vuist konden maken. In 1861 richtte Karl Marx in Londen de Internationale Arbeidersbeweging op. Het communisme en het socialisme ontstonden. Maar pas tegen het einde van de negentiende eeuw werd het kiesrecht uitgebreid en kwamen in heel Europa arbeiderspartijen op. Met name de socialistische partijen en vakbonden zijn erin geslaagd het lot van de arme mensen te verbeteren door te zorgen voor sociale wetgeving.
Wetenschap
In het begin van de negentiende eeuw werd de fiets uitgevonden. De eerste trein reed in 1819. In 1863 reed in Londen de eerste metro. Tegen het eind van de eeuw begon de ‘automobiel’ de wegen onveilig te maken. En in 1891 voerde Otto Linienthal de eerste vlucht uit met een vliegmachine zonder klapperende vleugels. In 1897 ontwikkelden de Parijse broers Lumière hun eerste films.
In 1859 publiceerde Charles Darwin zijn evolutieleer (survival of the fittest) in On the Origin of Species. Sigmund Freud en Gustav Jung legden de basis van de moderne psychologie. Ze onderzochten hoe en waarom mensen voelden en dachten en ontdekten het onderbewustzijn. Freud heeft bijvoorbeeld aangetoond dat dromen voortkomen uit het onderbewuste en dat de vroege kinderjaren beslissend zijn voor de latere persoonlijkheid.