Voor vliegroutes wordt gebruik gemaakt van luchtwegen. Een luchtweg is de verbinding tussen referentiepunten waarmee de route wordt aangegeven hoe piloten van de ene luchthaven naar de andere vliegen.
Luchtwegen, een ingewikkeld stelsel
Voor het leiden van het vliegverkeer maakt de luchtvaart gebruik van een groot aantal referentiepunten in het luchtruim. Die denkbeeldige punten bevinden zich op talrijke hoogten en afstanden van elkaar en kunnen via allerlei lijnen met elkaar worden verbonden.
De luchtwegen vormen gezamenlijk een ingewikkeld netwerk met een dichtheid die vergelijkbaar is met die van autowegen. Voor een veilig gebruik van het luchtwegenstelsel maken piloten gebruik van de diensten van de luchtverkeersleiding.
ICAO voor veiligheid
Aan de luchtwegen liggen richtlijnen en standaarden ten grondslag die worden opgesteld door de ICAO (International Civil Aviation Organisation). Die standaarden en richtlijnen betreffen veiligheidsvoorschriften voor luchthavens, piloten en verkeersleiders. De ICAO heeft tot doel een veilige, efficiënte en duurzame internationale burgerluchtvaart. Het hoofdkantoor van die organisatie is gevestigd in het Canadese Montréal.
Tussen anderhalf en vijftien kilometer
Op de kaart worden luchtwegen aangegeven met lijnen welke uiteraard slechts een weergave zijn van onzichtbare routen door de lucht. Toch zijn luchtwegen in de ruimte soms tijdelijk zichtbaar door de sporen van condens die vliegtuigen achterlaten.
In tegenstelling tot autowegen, die de aardoppervlakte volgen en ook zichtbaar zijn, bevinden luchtwegen zich niet op gelijke hoogten van de grond omdat een vliegtuig opstijgt, daarna een bepaalde hoogte aanhoudt, die per vliegtuig verschillend kan zijn en weer daalt. Een luchtweg heeft ook een zekere breedte waarbinnen een vliegtuig een marge heeft. Die breedte varieert van tien tot zestien zeemijlen. De hoogte van de luchtwegen varieert van anderhalve kilometer tot zo’n vijftien kilometer.
Noodzaak luchtverkeersleiding
In vroeger tijden werden de luchtwegen vanuit de grond aangegeven. Zo plaatste men vanaf 1926 lampen op de grond om de route naar Berlijn aan te geven. Later werden de lampen vervangen door een soort elektronische boeien van waaruit een radiosignaal de lucht in werd gestuurd. Als een piloot over zo’n baken vloog kon hij dat op zijn kaart uitzetten en van punt tot punt zijn route volgen. Met dit systeem vloog al gauw een aantal vliegtuigen achter elkaar aan en werd het voor de veiligheid noodzakelijk om luchtverkeersleiding in te voeren.
Purper voor Koninklijke vluchten
Het kaartsysteem gaf de routen in kleur aan. Blauw en groen werden bestemd voor lijnen die ongeveer parallel liepen met de breedtegraden en geel voor de meridiane richting. Diagonale verbindingsstukken werden rood. Ook werden volgnummers gegeven waardoor bijvoorbeeld G1 (groen 1) vanuit Engeland over België naar Duitsland liep. Van Noord-Frankrijk naar Zuid-Engeland liep B3 (blauw 3) en vanuit het midden van Duitsland via Nederland en België naar Engeland liep B29 (blauw 29). Koninklijke vluchten kregen de kleur purper.
Computergestuurd
Sinds het computertijdperk is er veel veranderd in alle navigatiesystemen. Maar met wereldwijde traditionele systemen, waarbij ontelbare mensen betrokken zijn, is het niet altijd makkelijk om meteen van het ene systeem op het andere over te gaan.